De Samaritanen
Zusters en broeders,
‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’ Mensen met een huidziekte, melaatsheid misschien?, roepen Jezus aan. Afstand houden ze. Niet geheel vrijwillig waarschijnlijk. Want vanwege hun ziekte werden ze onrein geacht, onrein verklaard. Onbarmhartig, maar niet zo gek. Want dit soort ziekten konden zeer besmettelijk zijn en waren een bedreiging voor de hele samenleving. Onwillekeurig denk je bij een verhaal als dit terug aan de Corona-tijd. Dreigend en riskant voor de hele samenleving. Om anderen, in feite elkaar, te beschermen gingen we in lock-down en hielden we afstand.
Jezus geeft gehoor aan hun oproep, maar doet gek genoeg helemaal niks. Hij zegt alleen dat de zieken zich aan de priesters moeten gaan laten zien. Zonder medische inzichten, was het destijds de clerus die gezondheid moest vaststellen. En zowaar, deze zieken blijken genezen te zijn! ‘Terwijl ze gingen werden ze gereinigd’. Opgelucht en blij, waarschijnlijk. En eindelijk verlost van hun gedwongen afzondering konden ze terug naar huis! En wellicht hun geliefden weer in de armen sluiten. Je kunt niet wachten! Negen van de tien, in ieder geval, niet. Slechts één bedenkt zich dat het misschien een goed idee is om dank te betuigen. Die ene keert terug naar Jezus en looft God met luide stem! Eén slechts, en dan nog een vreemdeling. Een Samaritaan!
Wat is er toch mis met de Samaritanen? In dit verhaal speelt een Samaritaan een belangrijke rol en ook in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan komen we óók zo’n figuur tegen. Het zijn steeds de helden van he verhaal, maar wel de onverwachte helden. Want Samaritanen hadden een zeer negatieve reputatie en werden met de nek werden aangekeken door de ‘echte Joden’. Op die vooroordelen speelt de Bijbel in, en prikt ze door.
De Samaritanen waren een aparte bevolkingsgroep in Israël, en zijn dat nog steeds: een zeer kleine minderheid. Officieel schijnen er nog net duizend Samaritanen te bestaan. Ze hebben altijd een wat twijfelachtig imago gehad en zijn door de eeuwen vervolgd en afgeslacht. Want ze hoorden er eigenlijk niet echt bij.
In de lezing uit het Oude Testament vandaag wordt duidelijk waarom. Samaritanen worden als mengvolk beschouwd, met een meng-religie. Zeker, ze volgen houden de joodse wet, en beschouwen zichzelf als hoeders (shomeriem) van de Thora. Maar ze zouden ook andere goden aanbidden… En daarom niet recht op snee zijn.
De achtergrond van het verhaal is de etnische zuivering die de Assyriërs uitvoerden nadat ze het Noordrijk Israël in 722 voor Christus hadden veroverd. De bloeddorstige horden van deze gezworen vijanden worden in de Bijbel als straf van God gezien omdat het uitverkoren volk de geboden van God hadden veronachtzaamd en een loopje hadden genomen met gerechtigheid en barmhartigheid. Wie zo het verbond met God schendt verliest het recht om in het land te wonen en wordt in ballingschap weggevoerd. En een wreed volk als de Assyriërs kan daarbij instrument in de handen van God blijken te zijn!
Eigenlijk was zo het belangrijkste gedeelte van het beloofde land verloren gegaan. Ooit uit de slavernij van Egypte door Mozes weggeleid was het volk Israël in Palestina neergestreken en uiteindelijk een koninkrijk geworden. Maar al na de derde koning viel het land ten prooi aan innerlijke twisten en scheurde het in een Noord-rijk Israël en een Zuid-rijk Juda. Cultureel en religieus met elkaar verwant waren noord- en zuid-rijk ook vaak in conflict met elkaar, en zouden ze uiteindelijk beiden worden onderworpen aan buitenlandse grootmachten. Het noordelijke Israël aan Assyrie in 722 voor Christus en het zuidelijke Juda zo’n hindervijftig jaar later aan Babylon. En om alle weerstand te breken werd de bovenlaag van de bevolking in beiden gevallen weggevoerd in ballingschap. Etnische zuivering, al eeuwenlang een beproefd middel om je een gebied toe te eigenen…
Het vrijgekomen land werd door Assyriërs her-bevolkt met bevolkingsgroepen uit andere delen van het rijk, en zo komen mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm naar de steden van Samaria, waar hen een woonplaats werd toegewezen in plaats van de Israëlieten. Niet allen hun huisraad, ook hun goden namen ze mee. Maar dan blijkt dat er al een God is in het land. Een God die zich niet zomaar laat wegdrukken door andere godjes, en die Zijn rechten laat gelden. De God van Israël blijkt niet een God die je onder de arm kunt nemen, maar is een God die ook aan een gebied is gebonden. Eigenlijk is het een ontwikkeling in het godsbeeld: niet langer is God een stamgod die uitsluitend het belang van de eigen groep aangaat. Hij kan ook Zijn macht doen gelden over vreemde volken die in ‘Zijn gebied’ komen te wonen, en die voor onheil zorgt als Hij niet op de juiste manier wordt gediend. Ook de koning van de Assyriërs blijkt dat erkennen en laat een priester van deze God van Israël komen om de nieuwe bewoners de juiste godsdienst te leren. En zo wordt de Thora ingevoerd, die trouw, en door de eeuwen heen steeds trouwer, wordt gevolgd door de Samaritanen.
Het verhaal van 2 Koningen is het verhaal van etnische vermenging. Gedeporteerde vreemdelingen vermengen zich met de restanten van de Israëlische bevolking en vormen een cultureel, religieus en etnisch mengvolk, dat dus al vanaf de 8e eeuw vóór Christus in Israël woont. Maar ‘zuiver’ was het dus allemaal niet?
Dat vonden althans de terugkeerden Joden, die na hún ballingschap terugkeerden naar Jeruzalem. Mensen met wortels in het Zuidrijk, die honderdvijftig jaar later dan de Noordelingen door een andere bezetter, de Babyloniërs, waren weggevoerd en die ongeveer 80 jaar later van wéér een andere supermacht, de Perzen, terug mochten keren naar hun land van oorsprong. En toen weer een nieuwe samenleving moesten opzetten. En hoe doe je dat dan precies? Als je vanuit een vreemd land, in een verwoest gebied komt, waar allerlei mensen blijken te wonen, soms met oude papieren; -en je en nieuwe samenleving moet opzetten? Dan is het belangrijk om een duidelijke identiteit te hebben, om van alle brokstukken van het volk een nieuwe eenheid te smeden en om anderen die er al blijken te wonen te kunnen diskwalificeren en buiten spel te zetten.
En die identiteit wordt in religieuze volkszuiverheid gezocht.
De orde en de structuur die ooit de koninkrijken Israël en Juda hadden samengehouden was allang uit elkaar gevallen, maar de verhalen waren als herinnering blijven hangen en juist in de ballingschap op schrift gesteld. Althans, door de Judeërs, de Joden. De weggevoerden uit het Noordrijk zijn in feite opgegaan in andere bevolkingsgroepen en in de geschiedenis als aparte groep verdwenen. Maar de weggevoerden uit het Zuidrijk hebben hun verhalen en daarmee hun godsdienst bewaard, en ze opgetekend om ze in den vreemde niet te vergeten. Met verhalen gingen ze weg, met boeken kwamen ze terug. En gingen toen, wellicht, nog méér naar de letter leven. De Bijbelboeken Ezra en Nehemia getuigen van deze terugkeer en laten zien hoe de godsdienst een nationalistisch doel gaat dienen. Dat lijkt allemaal erg vroom, want het is ‘God voor’ en ‘God na’ maar wat er wordt gediend is misschien niet zomaar Gods gerechtigheid en barmhartigheid, maar vooral óók de eigen identiteit.
En dáár passen die Samaritanen niet in. Want die zijn etnisch niet recht op de graat, en zouden godsdienstig verdacht zijn. Of verdacht gemaakt? Want hun diensten worden afgeslagen; ook hun gods-dienst wordt niet op prijs gesteld. De Samaritanen blijken mee te willen helpen bij de herbouw van Jeruzalem en vooral bij de herbouw van de tempel. Want vereerden ze niet dezelfde God? Maar in een nationalistische religie is de eigen identiteit belangrijker dan de dienst aan God en de Samaritanen worden weggejaagd en zullen een eigen tempel op de berg Gerazim gaan bouwen.
De minachting voor de Samaritanen staat in kwalijke reuk van nationalisme en racisme; dat óók godsdienstige varianten blijkt te hebben. Tegen díe achtergrond is een Bijbelboek als dat Jona geschreven. Anders dan Jona, gunt God het de Assyriërs om zich te bekeren en zal Hij de stad Ninevé sparen. God is een God van genade, tot chagrijn van de nationalist Jona.
Evident staat ook Jezus in deze traditie. God dient niet de nationale identiteit, maar mensen moeten God dienen door gerechtigheid en vrede te zoeken. En God de lof toe te zwaaien, als er uitredding komt.
Op deze manier zet Jezus de lijn door die in het Oude Testament al is begonnen. Een lijn ook waarin het godsbeeld zich ontwikkeld, veranderd en groter wordt. Van stamgod wordt Hij steeds meer gezien als God die ook zeggenschap heeft over de volken. Die bovendien geen abstracte macht buiten en boven ons blijft, maar deel wordt van de schepping door in Christus in het vlees te komen. Veranderingen en verrassingen die je niet zomaar zou bedenken, maar die een antwoord zijn op hoe de Geest van God door de geschiedenis heen ons leidt. Het is de Geest van liefde die ons daarin voorgaat en voortdrijft. En die om gehoor, en dus dienstbaarheid vraagt. Wie denkt die God voor zijn nationalistische en politieke karretje te kunnen spannen zou de Schrift nog eens goed moeten lezen. En zeker dat tweede deel, dat over de mensgeworden God gaat, nog eens openslaan.
Amen
Deel deze preek
2 Koningen 17: 24-34
De koning van Assyrië voerde mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm naar de steden van Samaria, waar hij hun een woonplaats toewees in plaats van de Israëlieten. Deze mensen namen Samaria in bezit en gingen er wonen. De eerste tijd dat zij daar woonden, vereerden ze de HEER niet. Daarom liet de HEER leeuwen op hen los, die een aantal van hen verscheurden. Men zei tegen de koning van Assyrië: ‘De volken die u naar Samaria hebt weggevoerd om in de steden daar te gaan wonen, zijn niet op de hoogte van de regels die de God van dat land heeft gesteld. Nu heeft Hij leeuwen op hen losgelaten omdat de mensen de regels van de God van dat land niet kennen, en die hebben al een aantal van hen gedood.’ Daarop beval de koning van Assyrië: ‘Stuur een van de priesters die jullie hebben weggevoerd terug naar het land waar hij vandaan komt. Hij moet daar gaan wonen en de mensen de regels van de God van dat land onderwijzen.’ Zo keerde een van de priesters die waren weggevoerd terug naar Samaria en vestigde zich in Betel, waar hij de mensen leerde hoe ze de HEER moesten vereren. Toch bleven al die volken hun eigen godenbeelden maken, die ze in hun nieuwe woonplaats neerzetten in de tempels die de bewoners van Samaria op de offerhoogten gebouwd hadden. De mensen uit Babel maakten een beeld van Sukkot-Benot, de mensen uit Kuta maakten een beeld van Nergal, de mensen uit Hamat maakten een beeld van Asima, de Awwieten maakten beelden van Nibchaz en Tartak, en de Sefarwieten verbrandden hun kinderen als offer voor hun goden Adrammelech en Anammelech. Daarnaast vereerden zij de HEER en stelden ze uit hun eigen midden priesters aan om dienst te doen in de tempels op de offerhoogten. Ze vereerden dus wel de HEER, maar dienden ook hun eigen goden zoals ze in hun land van herkomst gewoon waren geweest.
Ook de Israëlieten zelf vervielen telkens opnieuw in hun oude gewoonten en doen dat tot op de dag van vandaag: ze vereren de HEER niet en houden zich niet aan de voorschriften, regels, wetten en geboden die de HEER heeft opgelegd aan de nakomelingen van Jakob, aan wie Hij de naam Israël heeft gegeven.