Overdenking Lucas 15: 1-10
Gemeente van onze Heer Jezus Christus
Delen in de vreugde van het vinden
Blijdschap over iets terugvinden dat je kwijt bent geraakt is een bekende emotie: je bent iets kwijt dat je niet kunt missen, begint een zoektocht en als je het verloren gewaande vindt ben je de koning te rijk en laat je een ander vaak in de vreugde delen.
In de gelijkenissen die we hebben gelezen gaat het om die woorden: verliezen, vinden en vreugde.
Lucas plaatst deze verhalen in Jezus’ reisverhaal: na zijn optreden in Galilea gaat Jezus op reis naar Jeruzalem. Jeruzalem: beeld van het komende Rijk van God dat Jezus verkondigt en de plaats waar hij veroordeeld zal worden. Hij trekt langs de dorpen om dat Koninkrijk te verkondigen en mensen te onderwijzen en aan te sporen hem na te volgen door met verhalen/gelijkenissen hun een spiegel voor te houden. Hij maakt zo duidelijk wat de consequenties zijn van het volgen van hem. Voorafgaand aan het gedeelte dat we hebben gelezen leert Jezus dat wie hem wil volgen zich moet losmaken van zijn bezit.
En dan vervolgt Lucas het verhaal: tollenaars en zondaars kwamen Jezus opzoeken om naar hem te luisteren: de verhalen van Jezus over het Koninkrijk van God roepen iets in hen op. Deze mens, Jezus, spreekt van een God die geminachte levens in volle glorie wil herstellen. Die niet wil dat mensen verloren gaan. Tollenaars en zondaars zijn verloren mensen die gevonden moeten worden. Jezus heet hen welkom en eet met hen; dat laat zien waarvoor hij is gekomen: het herstel van de relatie tussen God en alle mensen.
Die tollenaars en zondaars waren degenen die geminacht werden in de samenleving in Jezus’ tijd. Door de Schriftgeleerden en Farizeeën werden ze gezien als hopeloos areligieus, afgedwaald van de eisen die God zou stellen.
Jezus’ optreden wekt ergernis op bij de farizeeën en de Schriftgeleerden: hij gaat om en eet samen met tollenaars en zondaars zeiden ze morrend tegen elkaar. Ze spraken Jezus er niet direct op aan maar in gesprek met anderen spraken ze over “die man”. Zij waren bang dat deze houding van Jezus zou leiden tot normvervaging. Wie openlijk in strijd leefde met de wet van God of zelfs samenwerkte met de Romeinse bezetters, plaatste zich buiten de gemeenschap van Israël. En dan richt Jezus zich tot hen: hij hield hun een gelijkenis voor.
Het verhaal over een man en zijn verloren schaap wordt afgewisseld door een soortgelijk verhaal over een vrouw en een verloren muntstuk. De verhalen passen in het Palestina van destijds en waren voor de luisteraars van Jezus heel herkenbaar.
Opvallend is de inzet van de man en de vrouw om het verlorenen terug te vinden. Het is toch wel uitzonderlijk om negenennegentig schapen achter te laten om een schaap te zoeken. De waarde van een drachme valt moeilijk in te schatten, maar was ongetwijfeld aanzienlijk in het huishouden. Als je maar tien drachmen hebt is elke drachme waardevol. De huisjes in die tijd hadden nauwelijks ramen, dus de vrouw moest wel een lamp aansteken om het muntje terug te vinden. De kern in beide gelijkenissen is de vreugde omwille van het terugvinden van het verlorene.
Het oudtestamentische beeld van de herder staat op de achtergrond van de gelijkenis van de schapenbezitter en het verloren schaap. God zelf is de herder van Israël. De leiders van Israël worden vergeleken met herders. De farizeeën en de Schriftgeleerden waren degenen die het volk moesten leiden en Jezus en identificeert hen blijkbaar met de herder ”wie van jullie die honderd schapen heeft…”.Hij wijst hen op hun taak als herders van Israël. In zijn woorden klinkt het verwijt mee van de profeet Ezechiël: : ‘Wee jullie, herders van Israël, want jullie hebben alleen jezelf geweid!’ (Ez. 34:2). Er was geen zorg voor de zwakke, zieke en gewonde schapen. Zij hebben de verjaagde dieren niet teruggehaald, de verdwaalde dieren niet gezocht. En nu hebben zij kritiek op Jezus omdat hij doet wat zij hadden moeten doen. Hij is de GOEDE herder, de eigenaar van het volk van Israël en van alle volken, die honderd schapen zijn van hem en hij is gekomen om de verloren schapen te zoeken. De gelijkenissen zijn kritiek op de critici maar tegelijk vormen ze ook de zelfopenbaring van Jezus: de reden van zijn komst. Die heeft hij bij zijn optreden in de synagogue van Nazaret duidelijk gemaakt:
want hij heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven,
Als je je dan richt op de leiders van Israël, de slechte herders in tegenstelling tot de Messias als de enige herder dan kun je die negenennegentig andere schapen ook in een ander licht zien. Want wie laat die nu achter in de woestijn en zet zijn leven op het spel om een eigenwijze wegloper te zoeken? Een eigenaar van een onderneming zal dat nooit doen, hij is eigenaar en geen huurling. Jammer dan van die ene maar je kiest voor het grootste geluk voor het grootste aantal, En dat verwijt Jezus precies de Farizeeën. Hij houdt hun een perspectiefwisseling voor. De farizeeën en Schriftgeleerden zijn tevreden met de negenennegentig: als je je volk bij elkaar wilt houden en reformeren mag je blij zijn met 99 procent, je kunt niet iedereen meenemen maar wel het grootste aantal, maar Jezus
ontmaskert hun zelfgenoegzaamheid, ze hebben geen oog voor de tollenaars en de zondaars, mensen die aan de rand van de samenleving staan. En daarom wijzen de farizeeën Jezus af omdat hij juist doet wat zij nalaten. Hij richt zich op het verlorene, de mensen die buiten de boot vallen, en rust niet tot hij het gevonden heeft. Jezus gaat voor de volle honderd procent.
Het initiatief van de redding gaat van de eigenaar uit. Niet een van zijn schapen kan gemist worden. Het schaap is de herder kwijt, maar de herder is vooral het schaap kwijt. Jezus is gekomen tot redding van alle volken; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen. En als hij het gevonden heeft legt hij vol vreugde het schaap op zijn schouders.
En dat is de kern van deze verhalen: de blijdschap. We kunnen ons identificeren met het schaap en met de eigenaar. Laten ook wij ons vinden om te behoren tot de volgelingen van Christus en kunnen wij dan in navolging van hem op zoek gaan naar de verlorenen in de samenleving?
Zijn wij als gemeenschap van Jezus Christus tevreden met die negenennegentig die toch al binnen zijn of hebben we oog voor hen die zijn afgedwaald, die buiten de boot vallen. En die door anderen zijn afgeschreven? Dat is soms best lastig. Want ook die negenennegentig hebben aandacht nodig. Denk maar aan een gezin waarin alle aandacht vaak uitgaat naar het kind dat de meeste zorg nodig heeft waardoor de andere kinderen een beetje in knel komen. Of aan een klas waarin de brave leerlingen nauwelijks eens te horen krijgen dat ze het goed doen omdat er veel zorgleerlingen in zitten. En misschien denken we ook wel eens dat die afgedwaalde schapen het er zelf naar gemaakt hebben. Er is een ruim sociaal vangnet en wij kunnen het zelf maar uitzoeken. Maar dan schieten we toch voorbij aan de boodschap in de woorden van Jezus tot zijn critici, waarbij hij hun duidelijk maakt waar het om gaat in het koninkrijk van vrede en gerechtigheid.
We moeten, als de herder naar het verloren schaap, op zoek naar wie verloren is, naar de mens die aan de zelfkant van de samenleving leeft: de arme, de onderdrukte, de vluchteling, de eenzame, de gevangene. Dat is de taak van de gemeenschap van navolgers van Christus: gaan voor de 100 % , Gods schepping radicaal omarmen. Het koninkrijk van vrede en gerechtigheid zichtbaar maken. Dat betekent dat we er zijn voor mensen die hulp nodig hebben. Dat we de schouders onder hun problemen zetten en ze weer grond onder de voeten geven. Dan is de vreugde een afspiegeling van de blijdschap die in de hemel heerst over het verlorenen dat teruggevonden is.
Amen