Nederlandse Geloofsbelijdenis
Zusters en broeders,
Er kwamen méér Spanjaarden naar Nederland, dan andersom. En dan niet met rolkoffers en zonnebrand, maar met musketten en kookpotten. Het is eind 16e eeuw en het rommelt in de lage landen. ‘Nederland’ bestaat nog niet. Onze gebieden maakten deel uit van de het Habsburgse rijk, eerst onder Karel V en later onder diens zoon Filips II. De beruchte hertog van Alva wordt naar onze streken gestuurd om de opstand neer te slaan. En de godsdienst speelde hierbij een centrale rol.
Tegen deze achtergrond werd de Nederlandse Geloofsbelijdenis geschreven, een grondleggend geschrift voor het Nederlands Protestantisme; onderdeel van de reformatie. We zijn deze weken bezig met de belijdenisgeschriften, omdat het 1700 jaar geleden is dat de eerste en de belangrijkste werd opgesteld. En we ontkomen niet aan wat geschiedenis. De godsdienstoorlogen in de 16e eeuw waren begonnen met Luther die in 1513 95 stellingen aan de kerkdeur van Wittenburg spijkerde. Hij wilde een interne kerkelijke discussie uitlokken, maar het zou uitmonden in een enorme kerkstrijd met grote politieke en culturele gevolgen. Ongeveer tegelijkertijd was Zwingli in Zwitserland tot verwante ideeën gekomen, en iets later Calvijn, vanuit Geneve. Door vluchtelingen, die vanuit de zuidelijke Nederlanden naar het noorden trokken, zou het Calvinisme grote invloed krijgen in ons land.
Ze zetten zich af tegen de Katholieke kerk, maar ook tegen de Lutherse en vooral tegen de zogeheten Wederdopers. Dat waren doorgeslagen Zwinglianen, godsdienstige fanatici die wel iets weg hadden van de radicale moslims van ISIS, en die in Duitsland maar ook in Nederland behoorlijke aanhang hadden gekregen. Christus zou vast zéér spoedig terugkomen, dachten ze, en moest de wederkomst niet een handje worden geholpen door er een voorschot op te nemen? Alle oude vormen moesten maar weg: bij de beeldenstorm stonden zij vaak vooraan. Ook onttrokken ze zich aan de normale omgangsvormen en renden in hun blootje door Amsterdam omdat ‘de waarheid naakt is’. Maar het klapstuk was de verdrijving van de bisschop uit Münster om er een ‘Koninkrijk Sions’ te stichten. Als nieuwe ‘koningen David’ gaven de leiders zich over aan seksuele uitspattingen (veelwijverij) en critici werden een kopje kleiner gemaakt. Een voorman als Jantje van Leiden kon het mooi zeggen (vandaar het spreekwoord), maar het werd terreur. Münster zou uiteindelijk worden terugveroverd door de bisschop. Die hulp kreeg van protestantse troepen, want ook die vonden dat ook veel te ver gaan.
De godsdienst was het lont in het kruitvat gebleken, maar als nooit was het alleen maar een religieus conflict. Er speelden steeds politieke kwesties en de geesten waren al ruim een eeuw vatbaar gemaakt voor revolutionaire ideeën.
Want het middeleeuwse wereldbeeld, met haar standenmaatschappij, stond in de zestiende eeuw op instorten. Eeuwenlang hadden de meeste mensen tot de 3e stand behoord: boeren en lijfeigenen. Technisch waren het geen slaven, maar in de praktijk scheelde dat niet veel. Daarboven stond de 2e stand: de adel; een kleine groep mensen met veel macht en veel privileges. Anders dan de gewone man, betaalde de adel geen belasting; -het leken de rijkaards van vandaag wel! En de eerste stand was de geestelijkheid. Hoewel de adel soms morde, was het toch de kerk, met de Paus in Rome, die de top van piramide vormde. En die het hoogste gezag had (of misschien beter: ‘was’). Wie dat gezag betwistte, liep het serieuze risico ketter te worden verklaard en op de brandstapel te eindigen.
Maar in de loop van de middeleeuwen komen er steden op, waarin een burgerij zich ontwikkelt die met handel ríjk kan worden. In Italiaanse steden zoals Venetië, Florence en Sienna, maar óók in Deventer en Zwolle, ontstaat zo een tussenstand, die met geld met de adel kan gaan wedijveren. En die zich probeert te onttrekken aan de macht van de kerk. Door haar in zekere zin in vroomheid te overtreffen.
En daar was wel ruimte voor. Want de kerk was als rijkste grootgrondbezitter van de middeleeuwen een prooi geworden voor belangrijke families, en juist op de hoogste niveaus waren de geestelijken niet alleen maar door vroomheid gedreven. Als telgen van grote geslachten, leefde de hoge clerus als vorsten. Met als stralend middelpunt Rome, waar het pauselijk hof een verfijnd renaissancebolwerk was; de pracht en praal kunnen we nog steeds in het Vaticaan bewonderen. Véél geld kostte dat allemaal, wat door de gewone man moest worden opgehoest; als tegenprestatie werd hen een plaatsje in de hemel beloofd.
Dáártegen kwam Luther in opstand, en zijn protest viel in goede aarde. De middeleeuwers waren niet langer allemaal domme en arme boeren die blindelings gehoorzaamden, het waren mensen geworden die zelf ook na konden denken, die konden lezen, en de macht van adel en kerk niet langer zomaar voor zoete koek slikten.
Dat verklaart het succes van de reformatie. Al veel vaker waren er binnenkerkelijke hervormingen in de middeleeuwse kerk geweest. Want al veel vaker hadden gewetensvolle mensen protest aangetekend tegen misstanden, en vaak had dat effect gehad en tot verbetering geleid. Eigenlijk stond dat ook Luther voor ogen, maar de zaak liep helemaal uit de hand, omdat zovéél mensen het met hem eens waren; en omdat de leiders de tekenen des tijds niet serieus genoeg namen, en de beweging onderschatten. De protestanten zouden er uit worden gegooid en eigen kerken gaan vormen. Kerken, in het meervoud.
En dat is typisch protestants. In de middeleeuwse katholieke situatie was er maar één kerk. Met maar één baas: de paus. En iedereen vond hetzelfde; of moest eigenlijk hetzelfde vinden. De protestanten wezen die macht van de kerk echter af. Ze konden en wilden zelf nadenken over het geloof, en lieten dat niet meer over aan de corrupte geestelijkheid. De eerste bijbeltekst die in de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt genoemd passeert het gezag van de Paus dan ook subtiel: Gods openbaring, in de Schrift én in de waarneembare wereld zijn voldoende. Daar hebben we de Paus niet bij nodig! Protestanten willen zelf nadenken. En willen zelf hun beslissingen nemen. Maar als iedereen zelf maar wat wil en doet, wordt het dan geen janboel? Ja dus, bleek bij de Wederdopers in Münster. En ja dus, bleek toen verschillende reformatoren het over allerlei dingen niet eens konden worden. En dus moest het maar helder op papier worden gezet, wat we nu precies geloofden.
Dáárom word er juist in deze tijd een vloed aan belijdenisgeschriften opgesteld. Om duidelijk te maken wat de protestanten nu precies geloven. En dan gaat het meteen om een flinke doortimmerde en samenhangende leer. De oud-kerkelijke credo’s uit de 4e en 5e eeuw (Apostolische, Nicea en Athanasius) gingen eigenlijk maar om één ding: geloof in de Drie-eenheid. En wat dat verder betekende en wat daar allemaal uit volgde, dat legde de kerk wel uit. Deze credo’s zijn dan ook allemaal heel kort. De reformatorische confessies laten de uitwerking echter niet aan de kerk over, maar willen het zelf snappen. En dus zijn dit meteen hele lappen tekst.
Zo stelde Guido de Bres in 1561 de Nederlandse Geloofsbelijdenis op. Nou ja, ‘Nederlands’ werd het eigenlijk pas later, toen het in 1563 als officieel stuk werd aangenomen. Oorspronkelijk had het de bedoeling om aan Filips II dat Calvinisme uit te leggen. Het geschrift werd met begeleidende brieven naar verschillende machthebbers over de muur van de dwangburcht in Doornik, het huidige Tournai gegooid, daarom heet de belijdenis officieel Confessio Belgica.
Om het verschil met de katholieke kerk duidelijk te maken, wordt de macht van de geestelijkheid bekritiseerd, net zoals de rol van de heiligen. Maar óók wordt afstand genomen van de Wederdopers, om Filips II duidelijk te maken dat de Calvinisten geen gezagsondermijners zijn. En afstand wordt genomen van bepaalde Lutherse opvattingen. En zo bakent de Nederlandse Geloofbelijdenis de calvinistische dogmatiek af. En doet dat nadrukkelijk in de eigen context, in gesprek met haar eigen tijd en gesprekspartners.
Maar dat gesprek is vrij spoedig stilgevallen. Aanvankelijk was het de bedoeling om periodiek de tekst van de belijdenis te bekijken en te herzien; al naar gelang de situatie dat vereiste. Maar het is een geschrift geworden dat de eigenheid van de calvinistische kerk ging bepalen. En dan gaat er een wissel over. Want zeggen hoe je er over denkt is één ding. Maar vereisen dat je er zo over moet denken, iets heel anders.
Iets heel anders, en niet iets vrooms. Want als je met een dogmatisch geschrift de kerkelijk leer dichttimmert, dan weet jíj toch precies hoe het zit met het geloof en de kerk? En dan heb je God niet meer nodig; Die kan alleen maar roet in jouw mooie samenhangende systeem gooien. En dan kan de kerk belangrijker dan God worden…
Onwenselijk. Want God verrast steeds, en valt niet zomaar samen met onze mooie constructies. Laat staan met onze machtssystemen. Gelukkig maar! God doorbreekt onze vooringenomenheid en komt op onverwachte manieren. Als een verstoteling, geslagen en vernederd, zoals de profeet Jesaja al zegt. Dat had de reformatie scherper in de gaten moeten houden, met haar belijdenisgeschriften. Want al te dikwijls is gemeend dat we met die geschriften de waarheid in pacht hadden. Maar de waarheid is bij God. Dat weerspreekt de belijdenisgeschriften niet, maar maakt wel dat we hen op bepaalde manier moeten lezen. Altijd met openheid, en met het oog op onze eigen context. Een context waarin wij onze weg moeten zoeken, en daar de voorstellen van anderen, ook van oude anderen zoals 16e-eeuwers, bij mogen betrekken. Maar nooit om macht te vergaren! Altijd met de inzet dat het om dienstbaarheid gaat.
Amen
Deel deze preek
Jesaja 53: 1-5
Wie kan geloven wat wij hebben gehoord? Aan wie is de macht van de HEER geopenbaard?
Als een loot schoot hij op onder Gods ogen,
als een scheut uit dorre grond.
Onopvallend was zijn uiterlijk,
hij miste iedere schoonheid,
zijn aanblik kon ons niet bekoren.
Hij werd veracht, door mensen gemeden,
hij was een man die het lijden kende
en met ziekte vertrouwd was,
een man die zijn gelaat voor ons verborg
en door ons werd verguisd en geminacht.
Maar hij was het die onze ziekten droeg,
die ons lijden op zich nam.
Wij echter zagen hem als een verstoteling,
door God geslagen en vernederd.
Om onze zonden werd hij doorboord,
om onze wandaden gebroken.
De straf die hij onderging bracht ons vrede,
zijn striemen gaven ons genezing.