Alle preken

Geloofsbelijdenis van Nicea

Zusters en broeders,

 

‘Laat ons mensen maken naar ons beeld,’ las Luther in Genesis 1, en dat is meervoud. Dus God was niet alleen, er was dus óók een Zoon en een Heilige Geest. Op deze, toch wat bedenkelijke manier, wilde Luther de Drieëenheid terugvinden in het Oude Testament. En daar is wel wat theologische gymnastiek voor nodig, want de triniteit (de wat meer technische term voor drie-eenheid) wordt niet in de Bijbel genoemd. Vader, Zoon en Heilige Geest komen natuurlijk alle drie geregeld voor, maar dat ze ‘één in wezen zijn’, dat vinden we niet zomaar terug. De triniteit is een theologische constructie uit de 4e eeuw. Maar daarmee, zeg ik er snel bij, bepaald niet minder belangrijk.

Het is niet zo’n makkelijk begrip die triniteit. Niet om te begrijpen, om uit te leggen, of zelfs maar het belang te doorgronden. Dat komt misschien óók omdat het al eeuwenlang zo’n doortimmerd dogma is, dat we de woorden wel kennen, maar de achterliggende kwestie eigenlijk niet. En daar wordt het niet per se begrijpelijker van. Misschien zelfs onbegrijpelijk: Jezus zou het als geïncarneerde Zoon het vleesgeworden Woord zijn? Klanken die we kennen, maar hoe begrijpen we ze? En raken we ons nog? Gaat het alleen om een vreemde discussie erg lang geleden, of kan het ook in onze tijd nog zeggenschap hebben? Of weer krijgen: zeggenschap? Dat Jezus een inspirerende rabbi is nauwelijks omstreden, maar dat Hij de Zoon van God is? Hoe begrijpen we dat? Of parkeren we dat maar een beetje aan de zijlijn van de theologie? Inmiddels ben ík helemaal om, maar het heeft mij geruime tijd gekost om waardering te krijgen voor de triniteit. En vandaag hebben we krap een kwartiertje om er iets van duidelijk te maken…

De Bijbel lijkt eerder tegen de triniteit. In de lezingen van vandaag zegt Jezus dat ‘de Vader meer dan Ik’ is. De Vader wéét meer dan de Zoon, en dus is er kennelijk verschil tussen God en Jezus? Herkennen we dat niet stiekem: bij Jezus denken we toch in de eerste plaats aan de man die tweeduizend jaar geleden rondliep, bij ‘God’ denken we toch een beetje meer aan de Vader, die van eeuwigheid af aan bestaat en de schepping bestiert. En de Geest zit daar een beetje tussen in? De Vader is wat meer dan de Zoon en samen wat meer dan de Geest. Maar zo’n soort gedachte is officieel ketterij. Want is afgewezen en veroordeeld op dat concilie van Nice uit 325

Een paar weken geleden was het precies 1700 jaar geleden dat het werd gehouden. En de geloofsbelijdenis van Nicea zou er uit volgen. Historisch moest er 60 jaar later nog een tweede stap worden gezet want in Nicea ging het om de verhouding tussen Vader en Zoon, en pas in 381 werd er ook over de Heilige Geest gesproken. Maar het geschrift waarin het werd vastgelegd, is als de geloofsbelijdenis van Nicea bekend gaan worden. Het oudste en belangrijkste dogmatische geschrift van het Christendom, dat ook in onze kerk grondleggend is. Het lijkt erg op de apostolische geloofsbelijdenis, die ouder lijkt, maar in feite een soort verkorte samenvatting is voor liturgische gebruik. De geloofsbelijdenis van Athanasius past ook in dit rijtje. Genoemd naar de theologische kampioen van de orthodoxie, bisschop Athanasius, is het geschrift zeker niet van diens hand, maar in de vijfde eeuw opgesteld in waarschijnlijk Spanje. Alle drie de geschriften gaan om de triniteit, dat als dwingend ‘orthodox’ wordt verklaard.

‘Orthodox’ betekent in die tijd net wat anders dan nu. Nu denken we aan strenge zwartekousenkerken, waarin somberheid troef kan zijn. Waarin ‘veel moet en niks mag.’ In de 4e eeuw was het juist de andere partij die streng en somber kon zijn. De orthodoxen waren weliswaar ook geen feestneuzen, maar zouden uiteindelijk wel meer waardering hebben voor de vreugden van het leven.

En daarin ligt een belangrijk onderliggende kwestie: hoe moeten of mogen we ons leven leiden? Mogen we genieten van wat ons toevalt, of moeten we van alles afzien? Dat laatste werd bepleit door ene Arius, een invloedrijke diaken en priester uit het Alexandrië van eind derde-begin vierde eeuw. Een man van strenge askese, die ver bleef van de geneugten van levens. En die daarmee dichter bij God hoopte te komen. En de gedachte was dus dat dat kon: dat je door vasten, vroomheid en bidden, dichter bij God kon komen door als het ware op te stijgen in heiligheid. Klinkt dat niet als een aardig idee? Stadgenoot en tegenstander Athanasius, die later bisschop van Alexandrië zou worden, was echter tegen. Want zou dan het heil niet een verdienste worden? En moest het geen genade van God zijn? Moet je het verdienen of mag je het ontvangen?

De begrippen verdienste en genade zijn typisch protestantse begrippen en gaan pas eeuwen later bij de reformatie een expliciete rol spelen. Maar een soortgelijke emotie speelde er in de 4e eeuw, en verklaart wellicht de verbetenheid en de vasthoudendheid waarmee de discussie werd gevoerd. Verklaart óók waarom hoogdravende speculaties over het wezen van de godheid zo bepalend konden worden.

De ruzie begon met een klein theologisch meningsverschil, maar zou snel uitgroeien tot een splijtend conflict. Dat had niet alléén te maken met de theologische kwestie, maar ook met de maatschappelijke omstandigheden. Keizer Constantijn was inmiddels aan de macht gekomen, waarbij een Christelijk visioen een rol had gespeeld. En Constantijn zou het Christendom een officiële positie gaan geven. Of dat alleen maar zuivere vroomheid was, mag de vraag zijn. Maar gebleken was dat dat Christendom eerder was gegroeid onder de vervolgingen van eerder eeuwen, dan erdoor was uitgeroeid. Kennelijk had het een bijzondere kracht. Een kracht die Constantijn wel kon gebruiken, want zijn enorme Romeinse Keizerrijk begon flinke scheuren te vertonen, en misschien kon dat Christendom als een soort maatschappelijk lijm fungeren? Ongetwijfeld speelde dat méé bij Constantijns erkenning van het Christendom.

Maar net had hij dat bedacht, of er bleek dus een netelig conflict te smeulen, rond die Arius en Athansius. Constantijn zuchtte eens diep, en besloot de kemphanen bij elkaar te zetten, samen met alle belangrijk theologen van die tijd, om samen een uitweg te vinden en tot een compromis te komen. ‘De filosofen kunnen dat immers ook,’ schreef Constantijn in een brief. Dus ophouden met dat gezeur en tot eenheid komen. Om zijn bedoelingen kracht bij te zetten, werden de kerkelijke leiders met alle égards behandeld, mochten gebruik maken van de keizerlijke transportmiddelen en werden in een imposant paleis ontvangen en ondergebracht.

Vast had Constantijn gedacht dat hij de bisschoppen kon imponeren, of misschien intimideren. Velen hadden de vervolgingen nog meegemaakt en droegen de lettekens letterlijk op hun lichaam. En nu werden ze ineens als VIPS behandeld; -kwam wel goed, dacht Constantijn. En wordt nog wel gedacht: er wordt zelfs wel gesproken van de ‘zondeval’ van de kerk, omdat men aan de leiband van de macht ging lopen.

Maar dat gebeurde eigenlijk niet. Constantijn had een compromis gewild, maar er kwam een winnaar, en dus een verliezer. De zaak kwam helemaal niet tot rust en zou nog lang slepen. Tot chagrijn van Constantijn, die van de weeromstuit sympathie voor de verliezende partij kreeg en op zijn sterfbed nota bene ketters gedoopt, want Ariaans, zou worden.

Uiteindelijk zou de orthodoxie winnen; maar dat is een beetje een zelffelicitatie. Want orthodox betekent ‘rechtgelovig’ en dat is hoe de winnaar van een conflict zichzelf altijd zal zien. De verliezende ander wordt altijd als ketter gebrandmerkt. Macht en perspectief spelen in dit proces altijd een rol. De uitkomst was dat Vader, Zoon en Heilige Geest, ‘drie personen maar één in wezen zijn.’ Het kostte veel moeite om dit goed geformuleerd te krijgen, en of het echt begrijpelijk is (of kan zijn) is mij, ook na jaren studie, nog niet helemaal duidelijk.

Wat er technisch in ieder geval meespeelt was de vraag of de Zoon net als de Vader eeuwig en altijddurend is. Volgens de verliezende Arius was dat niet het geval. De Vader was immers méér dan de Zoon! De Zoon was de eerste van alle schepselen, en stond daarmee het dichtste bij de Vader, was absoluut van groot berlang, maar ‘er was dat Hij niet was.’ (Met dit vreemde zinnetje uit een preek van Arius zou alles zijn begonnen). Maar als het denkbaar is dat de Zoon er niet was, dan is het denkbaar dat Hij er niet zal zijn, of niet is. In het perspectief van de eeuwigheid betekent dat dat de Zoon er soms wel en soms niet is. Maar als het heil van God door de Zoon is verricht, wordt dan de genade niet óók een knipperlicht? Soms wel en soms niet?

Arius had vast de beste Bijbels argumenten, Maar Athanasius had een belangrijk theologisch argument: God en de genade moeten betrouwbaar zijn. En dáárom moet de Zoon op hetzelfde niveau staan als de Vader (en later de Geest evenzeer). Want dan kan het heil van God genade blijven, en anders dreigt het verdienste te worden.

En ik denk dat dat de belangrijkste les van Nicea is: dat het geloof, de genade, ons leven een geschenk is. En dat we op die manier van God kunnen spreken. En misschien niet over God; alsof we God zelf ermee zouden doorgronden en zouden overzien. Die pretentie is er wel vaak geweest; dat we met de triniteit het wezen van de godheid zouden beschrijven. Of zou dat te hoog gegrepen zijn? En zouden we niet beter volstaan met de gedachte dat God in de triniteit een God van relatie is? En dat de menswording van Jezus daarin een bepalende rol speelt: niet achteraf tijdens het geschiedproces een keertje. Maar principieel van eeuwigheid af aan: God gaat niet buiten de schepping om, maar neemt haar in liefde op. Dat beschrijven of doorgronden wij niet; daar mogen wij deel van uitmaken wanner we ons door de Geest laten leiden.

Amen

20 juli 2025
Wouter Slob
Ontmoetingskerk
Mattheüs 24: 32-36 Johannes 14: 28