Belijdenisgeschriften
Zusters en broeders,
Een citaat: “Maar de slang was wijzer dan alle dieren in het paradijs, en hij overtuigde Eva, zeggende: ‘op de dag dat je eet van de boom die midden in het paradijs staat, zullen de ogen van je geest worden geopend.’”
Wie een beetje in de Bijbel thuis is, zal in dit citaat het verhaal van Adam en Eva herkennen. Maar misschien is er een woordje opgevallen. De slang wordt hier de ‘wijste’ genoemd; maar moest dat niet ‘sluw’ zijn, of ‘listig’? Het is niet een vertaaldingetje, maar een heel ander perspectief. Waar wíj de slang in het paradijsverhaal associëren met de duivel, ziet het gnostische geschrift waaruit ik citeerde de slang als niemand minder dan Christus zelf. Het verhaal is geen ‘zondeval’, maar om een bepalend goddelijke inzicht. Twee volkomen tegengestelde lezingen van in feite hetzelfde verhaal. En beide uit het begin van het Christendom.
Dat begin van het Christendom borrelt en bruist van nieuwigheid. Wie denkt dat het in de vroege kerk om belegen koek gaat (zoals ik ooit…) vergist zich deerlijk. De geschriften van Dan Brown, zoals de Da Vinci-code, geven een indruk van hoe fascinerend die vroegste tijd is. Bij Dan Brown gaat het om de vraag of Jezus kinderen zou hebben gehad. Bij het verhaal van de slang gaat het om de vraag wat goed en slecht is; en of mag je zelf denken, of alles op gezag moet aannemen?
Verschillende ideeën... En dat roept de vraag op: wat geloven we nu precies? Waar gáát het Christendom eigenlijk over? Anders dan we zouden kunnen denken was daar ook in de allervroegste tijd niet zomaar overeenstemming over. Gek misschien, want de allervroegste leerlingen van Jezus hadden toch allemaal aan dezelfde voeten van Jezus gezeten? En dus dezelfde woorden gehoord. Maar misschien hadden ze het toch niet allemaal op dezelfde manier begrepen? Maar eigenlijk is dat evident: want een leerling als Judas had kennelijk toch een heel ander beeld gekregen dan zijn collega’s; hij zou er immers toe komen om Jezus over te leveren, -al zou hij daar grote spijt van krijgen. Kennelijk dacht hij toch anders dan zijn vrienden.
Uit de brieven van Paulus blijkt dat eveneens. Kefas (dat is Petrus), de prediker Apollos en Paulus zelf blijken niet zomaar dezelfde boodschap te hebben verkondigd. En dat heeft tot onduidelijk, onrust en in feite heibel geleid in Korinthe. Het vroegste Christendom borrelt en bruist, maar gaat ook alle kanten op. We weten daarvan, uit de geschriften in het Nieuwe Testament, uit de geschriften van oude kerkvaders, en ook uit recentere archeologische vondsten van oude manuscripten, die na eeuwen weer opduiken. Je weet soms niet wat je leest; en in het echt kan het nog veel doller worden dan wat Dan Brown er van maakt. En in al die verscheidenheid komt de vraag op: wat moeten we nu precies geloven? Hoe zit het nu? En wat moeten we ermee aan?
En dan wordt er onderscheid gemaakt tussen wat wel geloofwaardig is, en wat niet. Tussen wat ‘orthodox’ wordt genoemd en wat ‘ketters’ wordt verklaard. Op die manier begint de zogeheten ‘dogmatiek,’ en wordt het bruisende en kolkende Christendom langzamerhand ingedamd en gekanaliseerd. En in zeker opzicht ook getemd.
In deze vakantieweken ga ik eens wat dieper op dit proces in. De aanleiding is een bijzondere verjaardag. Want dit jaar is het precies 1700 jaar geleden dat het concilie van Nicea werd gehouden, waar één van de belangrijkste leerstellingen van het Christelijk geloof vorm kreeg. En de leer van de Drieëenheid werd geformuleerd: ‘Vader, Zoon en Heilige Geest zijn drie personen, maar één in wezen zijn’. Die woorden kennen we vast. Maar wat betekenen ze precies? En wat moeten wij er dan mee aan? Het heeft mij de nodige moeite gekost, om de relevantie van deze oude koek in te zien. Want de discussie van zo lang geleden konden toch niet de onze zijn?
De verkoopcijfers van de boeken van Dan Brown mogen een indicatie zijn, dat ook die oude discussies nog steeds relevant zijn. Achter de soms plechtige formuleringen van de dogmatische uitspraken gaan vragen schuil, die ook wij zouden kunnen herkennen. Niet in het minst: wie is die Jezus eigenlijk precies? En waarom is Hij zo belangrijk? Dat Jezus heeft bestaan staat niet serieus ter discussie. Maar dat Hij de Zoon van God was, dat is een andere kwestie. Zo’n claim is voor velen (misschien óók wel voor ons) in onze tijd onbegrijpelijk en betekenisloos geworden. Jezus als inspirerende rabbi, vast. Maar ‘geboren uit de maagd Maria’, ‘opgevaren ten hemel zittende ter rechterhand Gods’, waar gáát het over en wat moeten we er mee aan? Als we alléén de woorden zouden herkauwen, dan verbleekt de zeggingskracht. Om die reden heeft het woord ‘dogmatiek’ een negatieve klank gekregen. Is het geen oude koek dat geen zeggingskracht meer kan hebben?
Of zouden we misschien toch iets verder dan onze neus lang is moeten kijken? Om ons af te vragen welke kwesties, vragen, er eigenlijk aan de orde waren en hoe dat doorwerkte in de levens van mensen. Toen. Maar wellicht ook vandaag. Dogmatiek gaat niet over geloofswaarheden die je worden opgedrongen, of opgelegd. Het gaat om doordenking van het geloof. Om hoe we de verhalen en de boodschap kunnen of mogen verstaan. En dat is nóóit slikken of stikken; ook niet als dat in kerkelijke kring soms zo werd gedacht. Het is een vraag die ons wordt voorgelegd, een vraag dus die niet buiten ons om gaat, maar alles ook met ons zelf te maken heeft.
En dat begint interessant genoeg bij Jezus zelf: wie zeggen de mensen dat Ik ben? Kennelijk wordt er over Jezus gesproken, en sommigen zeggen: Hij is Johannes de Doper, anderen: Hij is Elia, Jeremia of één van de andere profeten. Jezus wordt in termen van bekende verhalen begrepen. Maar niet gaat het om dat ene juiste antwoord. Niet zegt Jezus wie er gelijk heeft en dat de andere duidingen fout zijn. Hij vraagt verder: wie zeggen jullie dat Ik ben? En dan spreekt Petrus de eerste christelijke geloofsbelijdenis uit: ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God.’ Bij dat antwoord gaat het niet om een waarheid van slikken of stikken. Bij dat antwoord gaat het óók niet om een feit dat al of niet het geval is. Bij dat antwoord gaat het om een getuigenis waar Petrus zich aan verbindt, en van waaruit hij zijn eigen leven kan gaan begrijpen. En dat is steeds wat dogmatiek moet zijn: welke antwoorden geven we op de vraag hoe we het geloof, en daarmee ook onszelf kunnen begrijpen. ‘U bent de messias’ zegt niet iets over Jezus dat inmiddels onbegrijpelijk en dus achterhaald is geworden. Het zegt iets over Petrus, die Jezus als meest centrale figuur in zijn leven en in de geschiedenis ziet. En ook aan ons is de vraag dan: wie zeggen wij dan dat Jezus is?
Onze antwoorden, ook als die hetzelfde klinken als dat van Petrus, zullen nooit zomaar hetzelfde betekenen als destijds; al was het maar omdat wij terug kunnen kijken op twintig eeuwen Christendom. Maar net als hij verstaan we ons met de traditie, met de woorden, waarmee het geloof altijd stem heeft gekregen. Maar die pas ziel krijgen als we ze in ons eigen leven kunnen verstaan. De belijdenisgeschriften geven een overzicht van die woorden en begrippen. Het zijn geen waterdichte beschrijvingen van het goddelijke; het zijn uitdrukkingen van leefwijzen en van vertrouwen. En geven aan hoe wij zelf ons tot God kunnen en mogen verhouden. Steeds weer mogen we daarbij ook oude woorden en begrippen gebruiken. Maar steeds weer zal het de vraag zijn of (en hoe) die woorden ook voor ons van betekenis kunnen zijn.
Soms gaan die woorden al eeuwen en eeuwen mee, en hebben ze al eeuwen en eeuwen betekenis. Niet omdat ze juist of onjuist zouden kunnen zijn, maar omdat wij onszelf er in kunnen plaatsen. Zeker ook daarom zijn de woorden van psalm 23 door alle eeuwen door zo vol betekenis geweest. Omdat het uitdrukt dat wij ons door God beschermd mogen weten, en het die vertrouwde woorden zijn die dat uitdrukken. ‘Ik wil van God als van mijn herder spreken’.
Amen
Deel deze preek
Mattheüs 16: 13-20
Toen Jezus in het gebied van Caesarea Filippi kwam, vroeg Hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?’ Ze antwoordden: ‘Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.’ Toen vroeg Hij hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God,’ antwoordde Simon Petrus. Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Gelukkig ben je, Simon Barjona, want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel. En Ik zeg je: jij bent Petrus, en op die rots zal Ik mijn kerk bouwen; de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven; alles wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en alles wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ Daarop verbood Hij de leerlingen ook maar tegen iemand te zeggen dat Hij de messias was.