Ik hou van je tot aan de maan en terug
Zusters en broeders,
“Ik hou van je tot aan de maan en terug,” kent u dat boek? Het is ver: tot aan de maan en terug, en het is véél: hoe je zo van iemand kunt houden. En het kost ons geen enkele moeite om te snappen wat er wordt bedoeld.
Dat is met Hemelvaart wel anders. Dat kost ons moeite. Hoe moeten we ons voorstellen hoe Jezus werd opgenomen in de hemel. Op een wolk, nog wel. Erich von Däniken zag er ooit een ruimtevaartuig in, die in de tijd van Ezechiël óók al de aarde had aangedaan. En het is verleidelijk om zo’n verklaring te overwegen, want daarmee zou de Bijbel misschien gaan ‘kloppen’? Maar of de goden werkelijk kosmonauten waren, en of zo’n ‘verklaring’ zoveel beter is dan het verhaal zelf, is maar zeer de vraag…
Hebben we bij de Bijbelse verhalen méér de neiging om het kloppend te willen maken dan bij kinderboeken die over een maanreis reppen? Zou anders het verschil tussen feit en fictie weg komen te vallen? Zou de waarheid van de Schrift op het spel staan, als het verzonnen was? En zou het dán allemaal een sprookje worden; net als een kinderboek. En eigenlijk niet serieus zijn…
Alsof een kinderboek niet serieus zou zijn. Alsof het niet van wezensbelang zou wezen, dat vaders en moeders op de rand van het bed in de schemer van de kinderkamer, dit soort woorden fluisteren: ‘ik hou van je tot aan de maan en terug.’ Hoe zou je als kind anders lekker kunnen slapen?
Maar wij spreken en denken en redeneren niet meer als kinderen. We zijn groot geworden en hebben het kinderlijke afgelegd. Dat heeft niet iedereen even goed in de gaten. Er zijn godsloochenaars die denken (en vinden!) dat religieuze taal de meest letterlijke betekenis moet hebben. Om er dan gehakt van te maken: wat een domme mensen toch, die denken dat je naar de maan en terug kan geloven. Het is niet eens ‘syntactisch welgevormd’. Flauwekul dus. Als het niet klopt, heeft het geen betekenis.
Gek genoeg zijn gelovigen, is de theologie en de kerk, daar van ondersteboven geraakt. De religiekritiek die de waarheid van de Bijbelse verhalen in twijfel ging trekken, is nogal áán gekomen. En heeft het geloof en de theologie in de verdediging kunnen drukken. Vanaf grofweg de 18e eeuw heeft het atheïsme een geweldige opmars gekend, en wie er even over na durft te denken, snapt meteen waarom. Want het kàn toch allemaal niet, dat geloof. Het is maar een kinderverhaaltje.
Een lastige en pijnlijke conclusie voor wie waarde hecht aan de godsdienst; voor ons wellicht.
De godsdienstkritiek is natuurlijk niet aan ons voorbij gegaan, en op allerlei manier hebben we geprobeerd er een mouw aan te passen. We hebben ons aangevallen gevoeld en in de verdediging laten drukken. Het ging en gaat ons dan ook aan het hart. Wie waarde hecht aan kerk en geloof, heeft verdriet van de tanende betekenis en de teruglopende invloed. En zou God en de kerk misschien wel liefst willen redden.
Ene Aarnoud van der Deijl heeft er onlangs een boekje over geschreven. De toekomst van de kerk, heet het. Maar de titel is waarschijnlijk door de uitgever bedacht, die het manuscript aanvankelijk afwees omdat het allemaal wel wat al te somber was. Hééft de kerk wel toekomst? Ondanks veel inspanningen lijken we het niet te hebben gered. Zeven plannen bespreekt het boekje die de reddingsboeien moesten zijn; geen heeft succes gehad. Althans, niet in de zin dat de neergang van de kerk is gestuit. Herkenbaar en eerlijk beschrijft Van der Deijl ook zijn eigen worsteling als predikant en terecht vraagt hij ruimte voor rouw. Rouw dat het allemaal verloren is gegaan. Eerlijk, en herkenbaar, deze klaagzang.
Maar de uitgever wilde dat er een tweede couplet werd gezongen. Van der Deijl is in gesprek gegaan; interessant genoeg met gelovigen. Niet zomaar gelovigen die net als hij (en wij misschien) rouwen om de teloorgang van de kerk. Maar gelovigen die de kritiek te boven zijn. Intreders of her-intreders. Die niet rouwig zijn om wat verloren ging, omdat ze iets verbijsterends gevonden hebben; omdat zij zelf gevonden zijn, tegen alle seculiere verwachtingen in.
Wat ze gevonden hebben, is niet een juiste beschrijving van gebeurtenissen. Wat ze gevonden hebben is eerder dat hun leven betekenis heeft kunnen krijgen in het licht van het evangelie. Het gaat niet om ooit of toen, maar om nu en straks. Ik lees, dat het niet om de juistheid van een beschrijving gaat, maar om de verwoording van een betekenis. Dan gaat het niet om een waarheid die al of niet kloppend zou kunnen zijn, maar gaat het om een belofte waar we al of niet houvast aan hebben, troost in vinden, moed uit putten. En dan is de vraag bij Hemelvaart niet: hoe moeten we ons het voorstellen, maar: wat kunnen we ermee aan?
Spijtig genoeg is ons slechts een preek van tien minuten vergund. Met een cliffhanger moet ik u achterlaten. De cliffhanger die ook de Bijbel geeft: Christus zal wederkeren. Let op: dat is geen feit, want het moet nog gebeuren. Het is een belofte die ons kan bemoedigen en die ons aan kan zetten. Niet is het de vraag of het ‘klopt,’ het is de vraag wat wij ermee doen.
Op die wederkomst wachten wij al eeuwen; kloppen heeft de belofte nooit gedaan… Of zouden we ons dan vergissen in de aard van de wederkomst. Want ís Hij niet present waar de Geest van Liefde heerst en het werk van Christus gestalte krijgt? Niet op enig moment, maar steeds, door de eeuwen heen, de tijd door. De vleeswording hield niet op met hemelvaart, maar is in de navolging altijd aanwezig geweest.
En daar maken wij zelf deel van uit. Niet door te willen redden wat er ooit was, maar door te danken voor wat we vinden mochten; te danken dat wij gered zijn. Waar die lofprijzing klinkt, ís de tempel. Liefst iedere dag, maar toch in ieder geval iedere week. Tot de volgende zondag!
Amen
Deel deze preek
Ezechiƫl 1: 3-5a, 26-28a
(Op de vijfde dag van die maand, en wel in het vijfde jaar van koning Jojachins ballingschap, richtte de HEER zich tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land van de Chaldeeën, bij het Kebarkanaal. Daar werd hij door de hand van de HEER gegrepen.)
Dit is wat ik zag: een stormwind, komend uit het noorden, een grote gloeiende wolkenmassa, een vuur van bliksemflitsen. Daar middenin zag ik iets dat glansde als wit goud.
En boven de koepel zag ik iets dat leek op een troon van saffier, en daarboven, op die troon, zag ik een gedaante als van een mens. Vanaf wat zijn heupen leken te zijn naar boven toe zag ik iets dat glansde als wit goud en door iets als vuur omgeven was, en naar beneden toe zag ik iets als vuur, omgeven door een stralende gloed. Zoals de boog die bij regen verschijnt in de wolken, zo zag die gloed eruit.