Alle preken

Verandering van zelf-beeld; godsbeeld 2

'Hoe is het beeld van God over de eeuwen heen veranderd. (En is dat beeld niet stiekem een projectie)?'

Zusters en broeders,

Gods ‘volmaakte macht’ wordt bezongen in psalm 24; de psalm waarmee we vanmorgen zijn begonnen. Gods onmacht krijgt stem wanneer Jezus aan het kruis de woorden van psalm 22 zegt: ‘mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’. De ervaringen met en van God kunnen nogal verschillen. En de manieren waarop van God gesproken wordt eveneens. Verandert het Godsbeeld daarmee? En wat betekent dat dan precies? Want als ons beeld van God aan mode onderhevig zou zijn, wat is het dan waard? Als God met alle winden mee zou waaien, wie bestiert het al dan? Of als, we durven het haast niet te denken, als God een bedenksel van mensen zou zijn, wat zou dan de waarde van geloof nog wezen? Dan zouden we toch alles op God kunnen projecteren?

Een uitgebreide vraag kwam binnen bij de startdienst. Verandert God; verandert het Godsbeeld? En wie zit er dan eigenlijk aan de teugels? Opnieuw een serieuze vraag, een vraag waar ik vorige week, in de dienst in de Maranathakerk al aan ben begonnen, en die vandaag een soort vervolg krijgt.

Maar is het al die aandacht wel waard? Velen tegenwoordig denken van niet. Want velen weten het antwoord wel: wie zit er aan de teugels? Mensen, natuurlijk, die met de nodige hocuspocus en rituelen hun macht en invloed met een goddelijk sausje overgoten. Altijd vaag en mysterieus, want dan bleef onzichtbaar dat die hele God natuurlijk niet bestond. Alleen zij die toch al verblind waren door de verzinsels, dachten God te kunnen zien; zelfs te ‘bewijzen’! Maar dat was omdat ze het al te graag wilden: want het geeft troost en steun in moeilijke tijden.

Op z’n best is religie opium van het volk, en verdoven mensen zichzelf met hun godsbeelden om hun misère dragelijke te houden, maar vermoedelijk is het opium voor het volk, door foute machthebbers verstrekt om het volk rustig te krijgen. Hoe dan ook: God is door mensen bedacht om ‘angst en beven’ mee te beteugelen. Eigenlijk bestaat die God niet, en dus is geloof flauwekul, een hersenschim, een illusie. Ten langen leste trekken wij vandaag de dag de volwassen conclusie trekken dat geloof een misvatting is. Zelfvoldaan keren velen zich af van het geloof, of vinden het vanzelfsprekend om, als weldenkende mensen, er nooit belangstelling voor te hoeven hebben.

Zou die zelfvoldaanheid zelf niet een beetje te denken moeten geven? Zouden alle mensen het in alle eeuwen inderdaad verkeerd hebben gehad, en wij nu ineens juist? Kan, natuurlijk, want er zijn heel veel voorstellingen in de loop der eeuwen gesneuveld. En we zijn over heel veel dingen anders gaan denken; -waarom zou God daarop een uitzondering zijn? Maar bij God gaat het niet zomaar om ‘een ding’. Bij God gaat het om een alomvattende gedachte. Die zeker niet zomaar te bewijzen is, hoe vaak dat ook is geprobeerd. God is immers groter dan ons hoofd en hart, en als Hij bestaat, dan kunnen wij Hem toch niet overzien? Hoe zouden we Zijn bestaan dan kunnen vaststellen? Maar geldt dat niet hetzelfde voor het tegendeel? Hoe kan worden vastgesteld dat Hij niet bestaat? Is dat niet om dezelfde reden onmogelijk? Sommige atheïsten herkennen hier de nattigheid, maar staan er in hun zelfvoldaanheid zelden langer bij stil. Waarom immers zouden ze zich nog bezigheden met iets dat ze allang hebben afgeschreven?

Maar zou er voor de kerk geen reden zijn om eens wat verder op de vraag in te gaan? Want als God groter is dan ons hoofd en hart, dan kunnen wij God toch niet overzien? Dan kunnen wij God toch niet één op één juist beschrijven? Dan doorgronden wíj God niet; maar zou Hij óns niet kunnen kennen? En zou het dáár niet steeds om gaan? Dat er een macht boven ons is, die ons nabij is? Waaraan we ons over kunnen geven. Aan Wie wij ons toe kunnen vertrouwen.

Heeft dàt niet al die eeuwen stem gekregen? En dan natuurlijk stem gekregen in de taal waarin het werd verwoord. In met de begrippen die bekend werden. En dan is het niet zo vreemd dat de gedachten daarover kunnen veranderen, want de tijd en de context veranderen. Inderdaad krijgt het godsbeeld gestalte in taal van de tijd, en zeker zit daar een soort van ontwikkeling in. Lees de preek van vorige week nog eens na (te vinden in het preekarchief op de site van de PG): in Bijbel is een ontwikkeling in het Godsbeeld zichtbaar. Van een soort stamgod naast vele andere goden, breidt God het machtsgebied steeds verder uit en zal uiteindelijk worden gezien als almachtige heerser. Want is dat niet het beeld van een Oppergod? Dat Hij alles kan, een soort koning in de overtreffende trap? Is dat niet hoe er vaak over God wordt gesproken en gedacht? En is dat ook niet hoe wij het dan graag zouden zien?

Is dat niet, ook, hoe we de Messias graag zouden bejubelen en verwelkomen; in onze stad die door vreemde heersers wordt bezet? Vreemde heersers, die we het liefst de stad, het land, uit zouden jagen? Om eindelijk vrij te zijn? Palmzondag, vandaag. Met Hallelujah halen we deze vorst binnen. Er is nauwelijks een betere zondag denkbaar om het veranderende godsbeeld te bespreken, dan juist vandaag. Op weg naar de viering van het Joodse Pesachfeest in Jeruzalem wordt Jezus als overwinnende held binnen gehaald. Best willen de mensen geloven dat deze Jezus komt in de naam van de Heer, want breekt met hem niet het komende koninkrijk van David aan? Maar dàt godsbeeld zal binnen een week aan gruzelementen slaan. Binnen een week slaat het ‘Hosanna’ om in ‘kruisigt hem’. Wie in Jezus de reddende Messias had willen zien, moest al snel tot de ontdekking komen dat dat een illusie was, een hersenschim. Misschien leuk voor angstige mensen die niet weten hoe ze anders onder de Romeinen vandaan moeten komen, maar inmiddels zijn we ‘beter te weten gekomen.’ Want deze God heeft niet aan onze verwachtingen voldaan. Niet aan onze voorstelling, niet aan ons godsbeeld.

Of is dat niet precies hoe steeds weer het godsbeeld wordt bijgesteld? En is het godsbeeld daarmee niet iets van boze of opzettelijke manipulatie, is het niet iets van gewenste projectie, maar is het steeds ‘woorden geven’ aan wat ons overkomt, gebeurt; -en geschonken wordt? Hebben wij daarmee God in de teugels als de godsbeelden in menselijke begrippen en menselijke taal wordt uitgedrukt? Of worden die teugels ons telkens uit handen geslagen als we menen precies te weten hoe God is, en hoe Hij wel niet aan onze verwachtingen zou moeten voldoen? Komt God niet dikwijls onverwacht uit de hoek? En zet ons op wegen die wijzelf niet hadden bedacht; opent hij een toekomst waar we nooit op hadden gerekend? Wie meent dat God niet voldoet aan onze beschrijving, kan dat aan God wijten en Hem afschrijven. Maar mogelijk is eerder ons godsbeeld aan verandering toe, omdat God zich steeds weer verrassend en vernieuwend toont. En soms totaal radicaal het roer omgooit.

Bijvoorbeeld toen Hij Zijn overtreffende trap verliet om als Opperkoning Zijn hoogste positie los te laten. Om de gestalte aan te nemen van een dienaar. Verschenen als mens is Hij; in alle kwetsbaarheid heeft Hij zich overgegeven aan de grillen van de macht en tot in de dood is Hij gehoorzaam geweest. Zo schrijft Paulus in zijn brief aan de Filippenzen; -en vandaag lezen wij het. Een radicaal ander godsbeeld dan eerder ooit werd bedacht, is het. Een nieuwe manier om tegen het handelen van God aan te kijken. Of misschien beter: om dat te verwoorden. En stem te geven. En om daarmee te leven, om het op onszelf en ons eigen leven te betrekken.

Want dàt is steeds aan de orde: we mogen leven met God, en aan Zijn hand de geschiedenis doorlopen. En dáárom zal het godsbeeld ook veranderlijk zijn, want God kiest Zijn eigen pad en laat zich niet door ons aan de leiband leggen. De veranderlijkheid van het godsbeeld is geen reden om te denken dat wíj God onze zak hebben, maar juist reden om te zien dat al onze godsbeelden gebrekkig en beperkt zijn. En dat Hij steeds weer andere en ongedachte richtingen wijzen kan.

Zo is er tussen Oude en Nieuwe Testament een groot verschil gekomen. En is het godsbeeld niet zomaar dezelfde. Want het beeld van God als triomferende Opperkoning blijft niet zomaar hetzelfde als blijkt dat Hij ook af kan dalen in het vlees, en deel kan worden van de schepping. Deel van onze menselijke natuur.

En dat hééft ook alle smet ons te maken. Want als Christus deelneemt aan onze menselijke natuur, zou dat niet óók betekenen dat wij deel kunnen hebben aan de werken Gods? Niet als zelfverheffing: kijk ons eens geweldig zijn! Maar als vertrouwen dat ons geschonken wordt, om deel te hebben aan het werken van God wanneer we ons leiden laten. Waar de gezindheid van Christus heerst, en de navolging in dienstbaarheid gestalte krijgt, daar waait de Geest van de liefde, daar wordt de navolging van Christus waargemaakt en ís God present.

En dan komen we voorbij de zelfvoldaanheid. Want als we dit beginnen te zien, dan durven we ons ook over te geven aan dat wat of wie groter is dan wijzelf, en wat ons kent; dieper dan wij onszelf durven te kennen. En gek genoeg, blijken we dan niet door de mand te vallen, maar aanvaard te zijn. En dan mogen we ons opgenomen en gedragen weten door wat we, met zo’n oud en gelouterd woord, ‘God’ mogen noemen. En dan zou zomaar kunnen blijken dat een woord dat wij allang hadden afgeschreven, een zinderende realiteit kan zijn. Is God veranderd? Of is ons godsbeeld, en ons zelfbeeld, dan vernieuwd?

 Amen

2 april 2023
Wouter Slob
Ontmoetingskerk
Jesaja 50: 4-7 Filippenzen 2: 5-11